-
1 battle
n. slag, strijd, gevecht--------v. vechten, strijdenbattle1[ bætl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (veld)slag ⇒ gevecht, competitie♦voorbeelden:fight a losing battle • een hopeloze strijd voerenfight someone's battle(s) for someone • voor iemand de kastanjes uit het vuur halengive battle • slag/strijd leverengo into battle • ten strijde trekken————————battle2♦voorbeelden:battle through the crowd • zich een weg banen door de menigteII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
2 fight
n. slag, oorlog; gevecht; ruzie; bokswedstrijd; gevechtlust--------v. vechten, strijden; bevechten; doorbreken tijdens gevechtfight1[ fajt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gevecht ⇒ strijd, vechtpartij♦voorbeelden:1 put up a brave/good/poor fight • dapper/weinig weerstand biedena fight to the finish • een gevecht tot het bittere einde→ free free/————————fight22 ruziën♦voorbeelden:fight shy of something • ergens met een boog omheen lopenfight back • weerstand biedenfight on • doorvechtenfight for peace • strijden voor vredeII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bevechten ⇒ bestrijden, strijden tegen♦voorbeelden:1 fight disease/the French • vechten tegen ziekte/de Fransenfight one's way out of a difficult situation • zich uit een benarde positie bevrijdenfight one's way back to respectability • met moeite zijn aanzien heroverenfight down one's anger • zijn boosheid onderdrukkenfight off something • ergens weerstand tegen biedenfight it out • het uitvechten -
3 contend
v. wedijveren, strijden, twisten; betogen, beweren[ kəntend]1 wedijveren ⇒ strijden, twisten♦voorbeelden:contend for • strijden omcontend with difficulties • met problemen (te) kampen (hebben)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 betogen ⇒ (met klem) beweren, stellen -
4 contest
n. wedstrijd--------v. deelnemen aan een wedstrijd; vechten voor; appelleren; in hoger beroep gaancontest1[ kontest] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 krachtmeting ⇒ strijd, (kracht)proef2 (wed)strijd ⇒ prijsvraag, concours3 twist(gesprek) ⇒ geschil, debat————————contest2[ kəntest]1 twisten ⇒ strijden, wedijveren♦voorbeelden:1 contest against/with • strijden/wedijveren metII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
5 war
adj. oorlogs---------n. oorlog--------v. oorlog voeren; strijdenwar1[ wo:] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 war of attrition • uitputtingsoorlog, slijtageslagwar of nerves • zenuw(en)oorlog〈 voornamelijk figuurlijk〉 carry the war into the enemy's camp/country • tot de tegenaanval overgaandeclare war on • de oorlog verklaren (aan)go to war • ten strijde trekkenat war with • in oorlog met→ great great/————————war2〈werkwoord; warred〉♦voorbeelden:1 war against/for • strijden tegen/voor -
6 conflict
n. confrontatie; strijd; twist--------v. tegenspreken; tegenstrijden; er tegenin gaanconflict1[ konflikt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 strijd ⇒ conflict(situatie); onenigheid♦voorbeelden:————————conflict21 onverenigbaar/strijdig zijn ⇒ in tegenspraak zijn, botsen2 strijden ⇒ botsen, in conflict komen/zijn♦voorbeelden:this law conflicts with the constitution • deze wet is in strijd met de grondwet -
7 contest against/with
contest against/withstrijden/wedijveren met -
8 feud
n. vete--------v. strijden, twisten, onenigheid hebbenfeud1[ fjoe:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vete ⇒ onenigheid, ruzie♦voorbeelden:————————feud2〈 werkwoord〉1 in vete liggen ⇒ onenigheid hebben, ruziën -
9 militate
v. vechten, strijden tegen iets[ millitteet] 〈 steeds met onpersoonlijk onderwerp〉1 pleiten♦voorbeelden:militate for/in favour of • pleiten voor/ten gunste van
См. также в других словарях:
Zeit — 1. Ach, du lewe Tît, hadd öck doch gefrît, wär öck rusch e Wiew geworde. – Frischbier, 4158. 2. Abgeredet vor der Zeit, bringt nachher keinen Streit. – Masson, 362. 3. All mit der Tit kumt Jan in t Wamms un Grêt in n Rock. – Lohrengel, I, 27;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geduld — 1. An der Geduld erkennt man den Mann. – Simrock, 3150; Körte, 1832; Venedey, 67. Geduld bezeichnet hier männliche Ausdauer im Kampfe, keineswegs das feige Hinnehmen jedes Unrechts (s. 21) wie dies auch die Sprichwörter anderer Völker bestätigen … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
List — 1. Bey arger List ist nit allzeit gut Glück. – Petri, II, 41. Schwed.: List får sällan treffnad. (Grubb, 457.) 2. Eine List betreugt die ander. – Petri, II, 212; Henisch, 352, 5. 3. Eine List ist der andern werth. (S. ⇨ Fuchs 59.) Frz.: A… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon